-
1 overgankelijk werkwoord
hettransitives Verb n -
2 aftrekken
1 [zich verwijderen] partir2 [zich op weg begeven] se diriger (vers)♦voorbeelden:1 [wiskunde] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire des soustractions; 〈 overgankelijk werkwoord〉 enlever2 [afschieten] tirer♦voorbeelden:acht van veertien afgetrokken geeft zes • quatorze moins huit font six1 [inhouden] déduire (de)3 [afwenden, afhouden] détourner (de)4 [seksueel bevredigen] branler5 [naar beneden trekken] tirer (vers le bas)♦voorbeelden:de bloemen van de planten aftrekken • arracher les fleurs des plantes3 afgetrokken worden van iets • être distrait de qc.5 een jongen van een schutting aftrekken • empoigner un garçon pour le faire descendre d'une clôture→ link=hand hand -
3 haken
1 [met een haak grijpen, blijven vastzitten] s'accrocher (à)2 [+ naar][hevig verlangen] aspirer (à)1 [m.b.t. handwerken] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 faire du crochet; 〈 overgankelijk werkwoord〉 faire (qc.) au crochet1 [+ aan][aan een haak bevestigen] accrocher (à) -
4 stoppen
1 [een ruimte opvullen] boucher2 [iets in een ruimte bergen] mettre3 [tot stilstand brengen] arrêter♦voorbeelden:2 iemand geld in de hand stoppen • glisser de l'argent dans la main de qn.z'n hand in z'n zak stoppen • fourrer sa main dans sa pocheeen kind onder de wol stoppen • mettre un enfant au lit→ link=gat gathij was niet te stoppen • il n'y avait pas moyen de l'arrêter1 [halt houden] s'arrêter (de)♦voorbeelden:1 [stoffen herstellen] repriser -
5 bijleggen
♦voorbeelden:als ik het zo verkoop, moet ik erop bijleggen • si je le vends ainsi, j'y perdsII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [goedmaken] aplanir♦voorbeelden: -
6 terugkaatsen
II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [terugwerpen] renvoyer -
7 bekwamen
1 qualify ⇒ 〈 wederkerend werkwoord ook〉 train (oneself), study, 〈 overgankelijk werkwoord ook〉 train, 〈 overgankelijk werkwoord ook〉 teach♦voorbeelden:zich in iets bekwamen • train (oneself) for something -
8 inschieten
1 [iets van betekenis kwijtraken] lose2 [verbrijzelen] smash3 [wapens e.d. testen, het afschieten voorbereiden] find the range of♦voorbeelden:zijn leven erbij inschieten • lose one's life (doing something)2 een ruit inschieten • smash/shatter a window1 [mislopen] fall through2 [vallen in] land in ⇒ go/fall in(to)3 [ergens snel binnengaan] shoot in(to)♦voorbeelden:1 mijn lunch zal er wel bij inschieten • that's my lunch down the drain/gone by the wayside1 [inspelen] warm up2 [in het doel schieten] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 score; 〈 overgankelijk werkwoord〉 shoot into the net♦voorbeelden:1 zich inschieten • warm up, knock the ball about -
9 afblazen
1 [door blazen verwijderen] blow off/away♦voorbeelden:1 [met betrekking tot een signaal] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 blow the whistle ⇒ 〈 overgankelijk werkwoord〉 whistle to start 〈 beginsignaal〉, whistle to stop 〈 eindsignaal〉♦voorbeelden: -
10 gebruiken
♦voorbeelden:1 de auto gebruikt veel brandstof • the car uses (up)/consumes a lot of fueleen geneesmiddel inwendig/uitwendig gebruiken • take/use a medicine internally; use/apply a medicament/medication externallyslaapmiddelen gebruiken • take sleeping pills/tabletszijn verstand gebruiken • use one's common sensevork en mes gebruiken • use a knife and forkdat kan ik net goed gebruiken • I could just use thatdat kan ik goed gebruiken • that comes in handyiets/iemand niet kunnen gebruiken • have no use for something/someone 〈 ook figuurlijk〉ik zou best wat extra geld kunnen gebruiken • I could do with some extra moneyzich gebruikt voelen • feel usediets/iemand weten te gebruiken • know how to use something/someonezijn tijd goed/slecht gebruiken • make good/bad use of one's time, put one's time to good/bad use2 gebruikt u suiker in de thee? • do you take sugar in your tea?wilt u ook iets gebruiken? • can I get you anything?1 [harddrugs innemen] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 be on/take drugs; 〈 overgankelijk werkwoord〉 be on, take -
11 ontkennen
♦voorbeelden:1 het valt niet te ontkennen, dat … • it can't be denied that …♦voorbeelden:dit kun je niet meer ontkennen • there's no denying this any longerhij ontkent dat het zijn handtekening is • he doesn't acknowledge the signaturehij ontkende iets met de zaak te maken te hebben • he denied any involvement in the matter -
12 sturen
1 [naar het roer/stuur luisteren] steer♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 een speler uit het veld sturen • send/order a player off the fieldvan school sturen • expel (from school)1 [een richting laten volgen] steer 〈ook van schip enz.〉; 〈 auto ook〉 drive; 〈 overgankelijk werkwoord ook〉 guide 〈 paard, pen, iemands hand〉; 〈 algemeen〉 direct♦voorbeelden:de kaart stuurt ons naar links • the map directs us to the left -
13 terugkaatsen
1 [van richting (doen) veranderen] 〈 onovergankelijk werkwoord〉 be reflected; 〈 overgankelijk werkwoord〉 reflect 〈 licht, geluid, warmte〉 ⇒ reverberate 〈 geluid, ook figuurlijk〉, fling back 〈 bal〉, rebound 〈 bal〉♦voorbeelden:1 de slagen van de donder kaatsen in de bergen terug • the thunder (claps) reverberate in the mountainsII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [terugwerpen] strike/hit back♦voorbeelden: -
14 ontstemmen
1 [ergeren] contrarier♦voorbeelden: -
15 afremmen
♦voorbeelden:voor een bocht afremmen • slow down to take a curve♦voorbeelden:iemand in zijn enthousiasme afremmen • curb someone's enthusiasm -
16 stichten
♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
17 uittrappen
1 [uitdoen] kick off2 [doven] stamp/tread out♦voorbeelden:1 [(de bal) door een uittrap in het spel brengen] kick (the ball) into play, take a goal kick1 [uit het speelveld trappen] put out of play/into touch/over the line -
18 flitsen
-
19 schieten
1 [een schot lossen] tirer2 [sport en spel] faire du tir3 [uitbotten] pousser5 [+ laten][niet langer tegenhouden] lâcher6 [plotseling vallen] tomber♦voorbeelden:dat geweer schiet ver • ce fusil a une longue portéeop een schijf schieten • tirer sur une cibleop iemand schieten • tirer sur qn.een humeur om op te schieten hebben • être d'une humeur de chienhet schieten met kanonnen • le tir au canonoveral schiet het onkruid uit de grond • les mauvaises herbes poussent partoutdoor de voorruit schieten • être projeté à travers le pare-brisede pijn schiet door zijn been • des élancements lui traversent la jambein zijn kleren schieten • enfiler ses vêtementshij schoot op mij af • il fonça sur moide teugels laten schieten • lâcher les rênes〈 figuurlijk〉 iets laten schieten • abandonner qc.¶ er schiet mij iets te binnen • 〈 herinneren〉 qc. me revient; 〈 idee〉 une idée me traverse l'espritzijn naam wil me niet te binnen schieten • son nom ne me revient pasII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [een projectiel werpen; door treffen bemachtigen] tirer2 [treffen] toucher♦voorbeelden:ik zou hem wel kunnen schieten • je le tueraisiemand overhoop schieten • abattre qn.2 iemand in de arm schieten • toucher qn. au bras→ link=oog oogeen huis plat schieten • raser une maisondat heb je goed geschoten • c'est bien vu♦voorbeelden:de bal over het doel schieten • shooter au-dessus du but -
20 stoten
1 [botsen] heurter (qc.)2 [horten, haperen] tressauter♦voorbeelden:op de vijand stoten • se retrouver face à l'ennemiop een vreemd woord stoten • tomber sur un mot étrangerop iets stoten • buter sur qc.II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door duwen op, van een plaats, in een toestand brengen] bousculer2 [door botsen bezeren] (se) cogner♦voorbeelden:1 iemand in het water stoten • pousser qn. dans l'eau1 [gewichtheffen] faire un épaulé-jeté♦voorbeelden:2 hij stootte een serie van honderd • il a fait une série de centzij stoten 200 kilo • ils soulèvent 200 kilosIV
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Французский